De vloek van de bedelaar

De zeer Vlaamse en zeer landelijke variant van de aloude Atlantis mythe vinden we terug in het relaas van wat het “slechte” Zoutleeuw overkwam, waar de trotse rijkeluizen de paupers vernederden en uitbuitten, zodat de zondige stad door God gestraft en verzwolgen werd. Hierbij moeten we wel opmerken dat er geen verband bestaat tussen het huidige en het “slechte” Zoutleeuw, want dat bestaat dus niet meer.

De legende vertelt hoe Zoutleeuw eeuwen geleden een rijke en trotse stad was, met prachtige gebouwen en kastelen, zodat de vorsten zelfs het plan opvatten er hun hoofdstuk van te maken. Uitdagend rezen de geweldige torens ten hemel, als de verpersoonlijking van de vele hoogmoedige rijken die ze beschermden. Tevergeefs klopte de arme bedelaar op de poort van die kastelen – ze bleef gesloten, en ging ze toch open, dan was het om de hond buiten te laten die de armelui moest verjagen, zodat de rijkelui hun dagen in ledigheid en hun nachten met braspartijen konden doorbrengen.

Nergens anders vonden de armen troost dan bij de barmhartige God, die ze smeekten het hart van de dames en heren te vermurwen. Hun bede werd verhoord, want op een gure Kerstnacht zond God de engel Gabriël, verkleed als bedelaar, naar het fiere Zoutleeuw. Biddend en bedelend ging de engel van deur tot deur, maar overal werden wrede afwijzingen en barse scheldwoorden zijn deel.

De maat was vol: Zoutleeuw zou niet langer bestaan… Een klagende oostenwind stak op, scherper als nooit tevoren. Woest joeg de sneeuw door de donkere lucht. De bodem spleet open en wilde golven klotsten huilend tegen de machtige muren. Het wassende water wierp alles omver en als met één wanhoopskreet zonk de stad met haar feestende dames en heren in de diepte…

De volgende dag ontwaarden de armen, die met z’n allen op miraculeuze wijze gespaard waren gebleven, door de grijze mist een uitgestrekt meer op de plaats waar vroeger de stad stond. Uit de donkere diepte steeg een dof geweeklaag op. Verbijsterd vluchtten zij weg van die vervloekte plek om even verderop het nieuwe Zoutleeuw te stichten. Alleen een gedicht herinnert nog aan de verzonken stad:

Dan spookt het op de waterkuil
en hoort men sissend windgefluit,
gepaard met onderaards gehuil
een treurig klokgeluid…

Verhalen over een zondvloed en verzonken steden vinden we in alle culturen en alle tijden terug. Ze maken deel uit van een archetypisch ideeëngoed, van ons collectief onbewuste. Niettemin zijn diverse onderzoekers in de loop der tijden op zoek gegaan naar de watervlakte waaronder het oude Zoutleeuw met al haar schatten zou wegkankeren. Ze hebben ontdekt dat er zich tot omstreeks 1841 ten noordoosten van Zoutleeuw uitgestrekte moerassen bevonden, die bij hevige regens een meertje vormden. Het terrein werd ondertussen ontgonnen en men zal daar nu het natuurpark het Vinne aantreffen, maar de watervlakte die gedeeltelijk begrensd werd door een halvemaanvormige heuvelrug moet danig tot de verbeelding van de vroegere bewoners van Zoutleeuw gesproken hebben. Tot in de achttiende eeuw waren er overigens bij het Vinne nog ruïnes te zien van wooncomplexen. Bovendien zou er op de Castelberg een burcht of “castrum” gestaan hebben.

Historici schrijven de sagevorming voor de rest ook toe aan een machtsstrijd tussen adellijke families en ambrachten, die al eens tot in de kerk toe werd uitgevochten. Of ze wijzen op de Sint Jobshoeve die voor het eerst in 1313 in de kronieken wordt vermeld, en die tientallen jaren lang de inzet is geweest van een erfeniskwestie. Eén van de eigenaars, een zekere Hendrik Goudackers, had in zijn testament bepaald dat er elke zondag een maaltijd diende gegeven te worden aan “een arme mens”. Door de problemen met de erfenis stond de herenhoeve echter lange tijd leeg, zodat de wekelijkse voedselbedeling stopte. Deze elementen zouden er wel eens voor gezorgd kunnen hebben dat het thema van de Zondvloed van Zoutleeuw precies hier een rijke voedingsbodem vond en wortel schoot…

 

This website uses cookies. By continuing to use this site, you accept our use of cookies.